Dick de Lange is een van de eerste dierenartsen in Nederland die zich richtte op één diersoort: melkvee. De Lange staat bekend om zijn schat aan kennis van voeding van melkvee. Begin augustus ging hij met pensioen. Vakblad Veearts sprak met hem. “Dierenarts zijn betekent hard werken, maar het is een mooi en sociaal vak.”
Het gesprek met Dick de Lange (66) vindt plaats op de praktijk van adVee Dierenartsen in het Limburgse Ysselsteyn, waar hij vele jaren werkte. De Lange is altijd in het zuiden van het land dierenarts geweest. Hij groeide echter op in het westen, in Nieuw-Lekkerland in de Alblasserwaard. “Mijn ouders hadden een mooi en goed melkveebedrijf. Ik was de jongste binnen het gezin. Toen ik vier was wist ik al wat ik wilde worden: boer of dierenarts. Mijn oudste broer wilde ook graag boer worden en nam het bedrijf van onze ouders over. Ik ben verder gaan leren. Na een omweg via mavo, een voorbereidend jaar voor het hbo en de hogere agrarische school in Dordrecht, schreef ik me in voor Diergeneeskunde. Ik werd uitgeloot en ging Zoötechniek (nu Animal Sciences, red.) studeren in Wageningen. Het jaar erop werd ik nog een keer uitgeloot. Bij de derde poging werd ik ingeloot. Toen ging ik toch twijfelen: ik wilde heel graag dierenarts worden, maar had er al twee studiejaren op zitten en de tijd met mijn studieschuld begon te dringen. Ik moest weer van voren af aan starten, kreeg geen vrijstellingen. Uiteindelijk ben ik ben heel gelukkig geworden met mijn werk als dierenarts en alles eromheen.”
Wat heeft die twee jaar studeren in Wageningen u gebracht?
“Het heeft mij als dierenarts toegevoegde waarde gegeven. De opleiding tot dierenarts was met name gericht op het individuele dier, om dat beter te maken. In Wageningen, en eerder al op de has, kreeg ik een bredere kijk op de hele rundveehouderij.
Er was heel lang een soort competitie tussen Utrecht en Wageningen. En misschien is die er nog wel. Er is jammer genoeg te weinig uitwisseling van kennis, al wordt dat gelukkig beter. Rundveedierenartsen zijn wel meer gaan inzien dat ze ook aan de voedingskant en op koppelniveau moeten denken om goed te kunnen functioneren. Maar dat heeft heel lang op een te laag pitje gestaan, denk ik. En veel dierenartsen vinden voeding nog steeds erg moeilijk.”
U bent in 1988 afgestudeerd. Waar ging u aan de slag?
“In 1988 was er weinig werk voor afgestudeerde dierenartsen. Van de groep van twaalf studenten waarmee ik afstudeerde, was ik de enige die meteen werk had. Ik begon bij de praktijk Heesch-Nistelrode en deed er alle diersoorten. Maar mijn hart lag bij koeien. Ik zei tegen mijn collega’s: als ik een baan kan krijgen waar ik alleen rundvee kan doen, ga ik weg. Dat gebeurde tweeënhalf jaar na afstuderen. Ik begon toen bij de Gezondheidsdienst voor Dieren in Boxtel waar ik me met alleen melkvee ging bezighouden. Er was destijds al begonnen met een fusie van de GD’s in Limburg en Noord-Brabant. Een paar jaar later kwam ook Zeeland erbij. In 2001 bleef er na een reorganisatie van alle provinciale GD’s één landelijke GD-vestiging over, in Deventer. Ik kreeg van de GD een thuiswerkplek in Liempde, waar ik nog steeds woon, met als werkgebied alles onder de grote rivieren. Ik werd geacht om twee keer per week naar Deventer te komen en begon op te zien tegen het maken van nog meer kilometers. Tegelijkertijd zochten grotere, vooruitstrevende dierenartsenpraktijken dierenartsen met toegevoegde waarde. Toen ben ik bij DAP Horst als eerste- en tweedelijns rundveedierenarts gaan werken. Daar was ik een van de eerste dierenartsen die zich op één diersoort richtte; dat was toen redelijk bijzonder. 70 procent van het werk deed ik binnen de praktijk, en 30 procent betrof het helpen van praktiserende dierenartsen, second opinions bij probleembedrijven en het verzorgen van presentaties voor groepen practici, voeradviseurs en veehouders. In 2017 werd de landbouwhuisdierentak van DAP Horst overgenomen door adVee Dierenartsen met vestigingen voor landbouwhuisdieren in Ysselsteyn en Heeswijk-Dinther.”
Zit u in maatschap bij adVee Dierenartsen?
“Ik heb niet in maatschap gezeten, en bij adVee moet je op de leeftijd van 62 uit de maatschap. Dat vind ik voor de continuïteit van de praktijk eigenlijk al laat, want jonge collega’s moeten snel, na drie tot vijf jaar, kunnen instappen. Er moet dan perspectief voor hen zijn. Anders vertrekken ze misschien naar een andere praktijk en dat wil je niet. Van de circa veertig dierenartsen bij adVee zitten er nu zestien in de maatschap. Daar ben ik blij mee.”
Hoe kijkt u naar de extensivering van de melkveehouderij waar de overheid naartoe wil?
“In het zuiden hebben veel melkveehouders een intensief bedrijf. Deze melkveehouders konden lang financieel-economisch en met veel arbeidsplezier functioneren. Maar als men toe wil naar twee koeien per hectare, krijgen goed functionerende, grotere melkveebedrijven die echt intensief zijn, met vier of vijf koeien per hectare, het heel moeilijk, denk ik. Grond bijkopen is lastig: dat is ontzettend duur, als het al beschikbaar is. Ik denk dat er, hoe zeer me dat ook doet, nogal wat veehouders in de problemen komen.
In het zuiden is er nog wel veel grond in handen van natuur- en landschapsorganisaties. Er zijn boeren die daar gebruik van maken, zoals de Duinboeren, om te extensiveren. Die maken ook streekproducten en beheren de natuur. Maar dat past niet bij elke gesettelde melkveehouder. Jongere melkveehouders zullen makkelijker die omslag maken en dat als een uitdaging zien.”
Het aantal landbouwhuisdierenartsenpraktijken neemt met de daling van het aantal boeren ook af …
“Er is al een heel grote krimp in geweest. Tot ongeveer 1990 had ik niet meegemaakt dat een praktijk niet werd voortgezet door collega’s. Maar daarna hielden praktijken soms op te bestaan. Klanten werden verdeeld over een of meerdere buurpraktijken. Of veehouders moesten zelf een nieuwe praktijk zoeken. In de afgelopen tien jaar zijn er veel meer grotere groepspraktijken gekomen. Ook hebben investeringsmaatschappijen, ketens, praktijken overgenomen.”
Hoe kijkt u aan tegen de overname van praktijken door ketens?
“Ik sta er niet om te springen. Ik heb gezien dat de klantgerichtheid en onderlinge contacten binnen praktijken afnamen nadat ze waren overgenomen door een keten. We hebben een mooi, maar ook een sociaal vak – een positieve emotionele binding met de praktijk en klanten is heel belangrijk, anders houd je het niet vol tot je pension. Als je het vak dierenarts alleen ziet als een zakelijk gebeuren om je inkomen mee te verdienen, zonder die emotionele binding, neemt je motivatie hard af. Ik vind de werksfeer binnen de praktijk en relatie met cliënten uiterst belangrijk. Ik ben altijd erg betrokken geweest bij de dieren van een bedrijf, maar ook bij de veehouders zelf. Met hen bouw je door de jaren heen een relatie op. Bij het maken van een moeilijke keuze, bijvoorbeeld rondom bedrijfsoverdracht of stoppen met het bedrijf, werd mij ook gevraagd wat ik ervan vond. Daarover konden we met elkaar van gedachten wisselen. Na zulke gesprekken sliep ik niet altijd heel goed. Maar ik vind dat die betrokkenheid bij het vak dierenarts hoort.”
Hoe ziet u de toekomst van de landbouwhuisdierenartsen?
“Voor enthousiaste landbouwhuisdierenartsen, en zeker voor rundveedierenartsen, zie ik een goede toekomst. Maar je moet die toekomst wel dagelijks bevechten en resultaat boeken; je wordt op resultaat afgerekend. Het is belangrijk om als erfbetreder een toegevoegde waarde te hebben. Alle erfbetreders die er nu zijn, functioneren op een behoorlijk niveau, en de veehouder kiest daaruit. In die zin is het dierenartsenvak zakelijker geworden. De veehouder kiest voor service, kennis en kunde die bij hem of haar past.
Voor Diergeneeskunde-studenten is het van belang dat ze zich tijdens hun studie al breed oriënteren in de sector waarin ze willen gaan werken en daarin praktijkervaring opdoen. Dan hebben ze al een grote voorsprong. Het is goed als de faculteit dat stimuleert en de studenten daar de kans voor geeft. Na afstuderen kunnen ze hun eigen pad zoeken, er zijn veel mogelijkheden. Blijf niet je hele carrière op één werkplek, is mijn advies.”
Wat is volgens u belangrijk voor de toekomst van de hele beroepsgroep?
“Het vak dierenarts heeft een bepaald aanzien en is een waardevolle schakel in het geheel: daar moeten we voor blijven strijden. Dat is weleens te weinig onderhouden. Binnen de beroepsgroep praten sommige dierenartsen niet meer met elkaar of ze verstaan elkaar niet meer. Dat heeft mede te maken met de diversiteit aan dierenartsen. Maar als we als beroepsgroep onze kennis, kunde en standpunten, bijvoorbeeld nu over vogelgriep, niet goed bundelen en via een beroepsorganisatie naar buiten toe uitdragen, worden we onder de voet gelopen. Dan zijn we een prooi voor andere partijen.
Ik denk dat het belangrijk is om toch meer op één lijn te blijven. Als dat de doelstelling is, word je als beroepsgroep sterker en stabieler. En binnen een professioneel beroep moet je opbouwende kritiek met elkaar kunnen delen. Een beetje water bij de wijn doen, af en toe.”
Gaat u uw ervaring als dierenarts nog op de een of andere manier inzetten in de komende jaren?
“Voorlopig ga ik even ervaren en genieten van wat er in mijn derde levensfase op mijn pad komt. Ik heb met veel plezier en in goede gezondheid vormgegeven aan het beroep rundveedierenarts, maar nu ben ik op leeftijd en gelukkig zijn er enthousiaste en slimme jonge collega’s. Mijn kennis en ervaring heb ik: daar kan ik uit putten en die kan ik delen. Maar ik wil ook weer nieuwe aspecten van het bestaan ontdekken.”