Mastitis | Onderzoek | Rundvee

Vaak omgevingsgebonden bacteriën in melkmonsters voor mastistisonderzoek

Resultaten uit tankmelkmonsters
Uit de in 2024 bij het MCC geteste tankmelkmonsters, geanalyseerd met de PathoProof PCR-methode, blijkt dat vooral omgevingsbacteriën voorkomen. Dit zijn voornamelijk streptokokken, waarbij Streptococcus uberis (68% van de monsters) en Streptococcus dysgalactiae (51,2%) het vaakst zijn vastgesteld. Enterokokken werden in bijna de helft van de monsters aangetroffen (48,7%). Daarnaast blijft de meer koegebonden Staphylococcus aureus een punt van aandacht en is er wederom een toename van Streptococcus agalactiae, een ontwikkeling die ook internationaal zichtbaar is. Verder werd geregeld het bèta-lactamase-gen (blaZ) opgespoord, dat voor penicillineresistentie zorgt. Deze bevinding is vooral van belang bij staphylococcen-infecties.

Resultaten uit kwartiermonsters
Monsters die bij het MCC-labo binnenkomen, zijn onder te verdelen in twee categorieën. Enerzijds gaat het om monsters van attentiekoeien (verhoogd celgetal, maar geen zichtbare afwijkingen in melk of uier), wat een indicatie van subklinische mastitis kan zijn. Anderzijds zijn er monsters van koeien met duidelijk zichtbare afwijkingen in de melk of uier, wat duidt op klinische mastitis.

  1. Subklinische mastitis
    Deze monsters komen van koeien die wel een verhoogd celgetal hebben, maar geen vlokken in de melk of gezwollen uier vertonen. De voornaamste ziekteverwekkers zijn Streptococcus uberis, Staphylococcus aureus en niet-aureus stafylokokken (een minder agressieve groep). Opvallend is dat ongeveer een derde van de ingezonden monsters verontreinigd is, waardoor een diagnose niet mogelijk is. Dit percentage daalde de laatste jaren niet (in 2023 was dat een kwart). Een hygiënische en correcte manier van monstername blijft dus essentieel.

  2. Klinische mastitis
    Deze monsters zijn afkomstig van koeien met zichtbare afwijkingen aan de melk of de uier. De belangrijkste oorzaken zijn Escherichia coli, Streptococcus uberis, Staphylococcus aureus en Streptococcus dysgalactiae. Ook in deze groep worden niet-aureus stafylokokken regelmatig gevonden. Uit de zes ingezonden monsters was er slechts één besmet, wat beter is dan bij de subklinische monsters. Dit kan komen doordat vaak maar één kwartier is aangetast, waardoor het monsternameproces minder foutgevoelig is. Toch is één op zes nog steeds aanzienlijk, waardoor er verbetering mogelijk blijft.

In 2024 werden er 6.736 aerobe cultuur-positieve monsters voor subklinische mastitis (één of meer kiemen aanwezig) geregistreerd, tegenover 6.214 in 2023. Voor klinische mastitis ging het om 5.180 monsters, vergeleken met 5.103 in 2023. Zodra er drie of meer kiemsoorten in één monster voorkomen, beschouwt men het als polybacterieel. Zo’n uitslag wijst meestal op fouten bij de monstername of onjuiste bewaring voor de analyse, waardoor er weinig conclusies uit zijn te trekken.

Bron: MCC Vlaanderen

Deel dit bericht: