Een vogelgriepvariant uit 2016, die inmiddels niet meer voorkomt, bleek slechts één mutatie verwijderd van het vermogen om menselijke receptoren te binden. Dit wijst erop dat bepaalde vogelgriepvirussen kunnen overspringen naar mensen en mogelijk pandemieën veroorzaken. De huidige variant bezit dit vermogen nog niet, aldus Utrechtse onderzoekers Robert de Vries en Geert-Jan Boons in studies gepubliceerd in PNAS en Nature.
Virussen dringen cellen binnen via receptoren aan de celoppervlakte, die per diersoort verschillen. Om mensen te infecteren en van mens op mens over te gaan, moeten vogelgriepvirussen zich aanpassen aan menselijke receptoren. Hoewel vogelgriep (subtype H5N1) al vaker van vogels naar zoogdieren zoals nertsen, zeehonden en recentelijk koeien is overgegaan, is dit bij mensen zeldzaam en alleen mogelijk bij intensief diercontact.
Onderzoeksteamleider De Vries ontdekte dat van twee vogelgriepvarianten uit 2016 er één slechts één mutatie nodig had om menselijke receptoren te binden. “We schrokken ervan,” aldus De Vries. Hoewel onbekend blijft of het virus daadwerkelijk in menselijke cellen kon repliceren, bezit het al mutaties die replicatie in zoogdieren mogelijk maken.
Recente studies tonen echter dat de huidige Amerikaanse variant die bij koeien voorkomt alleen vogelreceptoren bindt, ondanks eerdere vermoedens. Koeienreceptoren lijken meer op die van vogels dan op menselijke receptoren, wat menselijke infectie voorlopig onwaarschijnlijk maakt.
Toch waarschuwt De Vries voor waakzaamheid: hoewel er nog geen directe dreiging is, moet elke nieuwe variant zorgvuldig worden gevolgd en getest. Volgens hem gebeurt dat onvoldoende in de VS, waar uitbraken niet adequaat aangepakt worden vanwege economische overwegingen. Dit heeft al geleid tot ziektegevallen bij mensen en dieren, zoals katten die besmette melk drinken.
De Vries benadrukt dat uitbraken voortkomen uit onze omgang met dieren en natuur, en stelt dat het noodzakelijk is om het virus intensiever te monitoren en beheersen om verdere verspreiding te voorkomen.
Bron: Universiteit Utrecht