Door: Alex Eggen
Wereldwijd worden de meeste biggenvaccins gebruikt om bescherming op te wekken tegen Porcine Circo Virus Type 2 (PCV2) en Mycoplasma hyopneumoniae (M.hyo). In tegenstelling tot M.hyo vaccins zijn PCV2 vaccins pas relatief kort op de markt, sinds 2006, maar in die korte tijd zijn ze uitgegroeid tot de meest gebruikte vaccins wereldwijd. Nu, 14 jaar na de eerste introductie van een PCV2 vaccin, mag de vraag gesteld worden wat we in die tijd bereikt hebben, en of we daar tevreden mee mogen zijn.
PCV2 vaccinatie: een schot in de roos!
Er was, in 2006, veel discussie over de rol van het Circo virus in de aandoening die toen PMWS werd genoemd. PCV2 virus werd aangetoond op bedrijven met en zonder duidelijke PMWS symptomen, zoals bleke, vermagerende biggen (slijters) met vergrote lymfeknopen en soms huidbloedingen, en hoge uitval. Echter, binnen 6 weken na het eerste gebruik van Circo vaccins op bedrijven met PMWS problemen was die discussie ten einde. Het toedienen van een vaccinatie aan 3-4 weken oude biggen, waar in voorgaande koppels 40-60% uitval optrad voordat de leeftijd van 10 weken was bereikt, was voldoende om deze criticasters de mond te snoeren. Deze enorme reductie in uitval was de reden dat de vraag naar PCV2 vaccins zeer snel steeg, en de productie was pas jaren later voldoende om aan de wereldwijde vraag te voldoen. Wat vanaf het begin meteen opviel, was dat productie factoren op bedrijven met een veel lagere sterfte ook verbeterde na de introductie van een Circo vaccinatie. De vraag waarom deze verbetering optrad kreeg weinig aandacht. Men was er gewoon blij mee!
Of zijn er toch vraagtekens?
Zijn er dan helemaal geen vraagtekens meer bij het gebruik van PCV2 vaccins? Ja, die zijn er wel. Uitval is maar een gedeelte van de schade die het Circo virus veroorzaakt. Groeivertraging, een slechtere voederconversie, en daardoor slechtere uniformiteit zijn belangrijke oorzaken van economische schade veroorzaakt door een PCV2 infectie, ook in afwezigheid van hoge sterfte of klassieke slijters. PCV2 vaccins zijn over het algemeen prima in staat om deze schade te voorkomen. Van belang is dan wel dat de vaccins op de juiste manier, op het juiste moment en aan de juiste dieren worden toegediend. Deze keuzes zouden moeten worden gemaakt op basis van biologische en economische factoren, en niet op basis van een vermoeden of van gemak! Diagnostiek doen en productie data analyseren zijn sleutelbegrippen voor het optimaal inzetten van PCV2 vaccins. Het blindelings vaccineren op een leeftijd die toevallig handig uitkomt zal weliswaar in de meeste gevallen helpen om uitval en de klassieke PMWS symptomen te voorkomen, maar geeft niet per definitie een maximaal rendement. De vraag of er ook subklinische PCV2 infecties voorkomen wordt steeds vaker gesteld, en uit de literatuur blijkt inmiddels dat het antwoord JA is. Bij subklinische infecties zijn er geen duidelijke symptomen zichtbaar in de stal, maar maken de varkens wel een infectie door. De energie die ze besteden aan het bestrijden van de infectie kan niet worden aangewend om te groeien, en dus zal een subklinische infectie zichtbaar zijn in de technische resultaten. Met name voederconversie en groei zullen worden beïnvloed, met als gevolg een suboptimale prestatie van de varkens, en een lager rendement op het vaccin.
Diagnostiek in het geval van een PCV2 infectie
Voor het vaststellen van een PCV2 infectie maakt het laboratorium gebruik van zowel serologie, om antilichamen aan te tonen, als van de PCR techniek, om het Circo virus aan te tonen. De antilichamen die aangetoond worden spelen een zeer belangrijke rol in de bescherming tegen een infectie met PCV2 virus. Deze antilichamen zijn zoals dat genoemd wordt “virus neutraliserend” en dat betekend dat ze voorkomen dat het virus een cel binnendringt, alwaar het zich kan vermenigvuldigen. Zonder vermenigvuldiging verdwijnt het virus snel weer uit het lichaam. Om die reden is het aantonen van PCV2 virus altijd belangrijk, zowel in gevaccineerde dieren als in niet gevaccineerde dieren. Het verwijderen van Circo virus kost namelijk energie, en die energie haalt een varken uit het voer. Dus als de vaccinatie onvoldoende bescherming geeft en er nog steeds een zekere mate van PCV2 infectie optreedt, geeft dit vrijwel altijd economische schade. Dit fenomeen wordt de “metabolische schade van infectie” genoemd. Met andere woorden, hoe beter de vaccinatie in staat is om een beschermende immuniteit op te wekken, hoe minder kans er is op het vóórkomen van PCV2 virus, en de daarmee gemoeide metabolische en economische kosten.
Maternale antilichamen
Het PCV2 vaccin wordt doorgaans op jonge leeftijd toegediend, aan biggen die bijna altijd antilichamen tegen PCV2 hebben. Deze maternale antilichamen, die ze van de zeug meekrijgen, kunnen de werking van een Circo vaccin nadelig beïnvloeden. Dat heeft ermee te maken dat antilichamen geen onderscheid kunnen maken tussen het PCV2 veld virus en het antigeen (het virus of een onderdeel van het PCV2 virus) wat in een PCV2 vaccin zit; in beide gevallen werken de antilichamen neutraliserend. Voor een optimale werking van een Circo vaccin is er dus inzicht nodig in de titer van deze maternale antilichamen op het moment van vaccinatie. Met behulp van serologie is dit makkelijk te onderzoeken.
Opvolgen van de vaccinatie
Er zijn verschillende mogelijkheden om met behulp van diagnostiek te bepalen of de vaccinatie goed zijn werk doet. De eerste mogelijkheid is om te kijken naar de antistoffen. Na vaccinatie zijn er verschillende scenario’s denkbaar. Als biggen ten tijden van de vaccinatie een (relatief) lage titer hadden, dan zal het niveau van antistoffen stijgen door de vaccinatie, en zullen ze bij een volgende monstername dus een hoge(re) titer hebben. Biggen die juist nog hoge maternale titers hebben ten tijde van de vaccinatie zullen over het algemeen een daling laten zien, en dus een lagere titer hebben bij de 2e monstername. Het is veruit te prefereren dat varkens gedurende de batterij- en mestfase een hoog niveau van virus-neutraliserende antistoffen hebben. Deze voorkomen immers dat het virus zich gaan vermenigvuldigen, en besparen het lichaam zo de energie die nodig is om het virus te bestrijden. In het geval van PCV2 speelt de cel gebonden immuniteit ook een belangrijke rol. Waar antilichamen meteen vanaf het begin van een infectie werken, en voorkomen dat er virusvermenigvuldiging optreed, begint de immuniteit gebaseerd op cellen pas te werken wanneer er geïnfecteerde cellen zijn, en het virus zich al aan het vermeerderen is. Mede om die reden zijn de metabolische kosten van cel gebonden immuniteit dus hoger dan die van immuniteit gebaseerd op antilichamen. Cel gebonden immuniteit kunnen we helaas niet routinematig aantonen, en is daarom moeilijk in kaart te brengen.
De tweede veelgebruikte mogelijkheid met diagnostiek is het aantonen van PCV2 virus met behulp van een PCR. Uit voorgaande zal duidelijk zijn geworden dat het onwenselijk is om virus te vinden bij gevaccineerde biggen. Mocht dit wel het geval zijn, dan zal het hele vaccinatie proces nader bekeken moeten worden. Dat betekent dat alle stappen grondig moeten worden nagelopen, van opslag van het vaccin, de naaldlengte, de dosering, de manier van toediening, tot de timing van de vaccinatie. De optimale vaccinatie strategie is per bedrijf verschillend, en vraagt dus altijd om maatwerk.
Timing van vaccinatie
De gouden regel is dat men de biggen zo laat als mogelijk moet vaccineren om de invloed van maternale antilichamen te verminderen, en zo vroeg als noodzakelijk is om de verwachte veldinfectie voor te zijn. In de bijsluiter van een vaccin is te lezen vanaf hoe lang na vaccinatie bescherming aanwezig is, vaak is dit na 3 tot 4 weken. Op basis van informatie over de maternale immuniteit en het moment dat de veldinfectie opspeelt, wordt er een optimaal moment van vaccinatie duidelijk. Het zou zomaar kunnen zijn dat dat optimale moment enigszins ongemakkelijk is, of in ieder geval afwijkt van wat de gewoonte was. Om een maximale “return on investment” te behalen, is het de moeite waard om te overwegen het vaccinatiemoment te verschuiven.
Intradermale toediening van geneesmiddelen
Behalve het moment van vaccinatie is ook de toedieningsroute van belang voor de effectiviteit van vaccin. Sinds enige jaren wordt er, naast het gebruik in de humane geneeskunde, ook in de diergeneeskundige praktijk gebruik gemaakt van intradermale (ID) toediening van medicijnen en vaccins. Waarom komen er steeds meer vaccins op de mark die ID worden toegediend? Wel, heel simpel: vanwege de voordelen voor het dier en de gebruiker. De voordelen zijn talrijk en liggen op verschillende gebieden. Zo kan een naald de verkeerde lengte hebben, stomp worden met zelfs een braam erop, of breken. Naalden die bij verschillende dieren worden gebruikt kunnen ziektekiemen overbrengen, omdat de naald altijd met bloed in contact komt. Tevens kan het zijn dat niet de juiste dosering wordt toegediend. Allemaal aspecten die bij ID toediening geen rol spelen. De dosering die ID gebruikt wordt (0.2 ml) is maar 10% van wat gebruikelijk is bij toediening met de naald. ID injectoren garanderen een nauwkeurige en betrouwbare toediening van de correcte dosis, zonder dat vermoeidheid of onbewuste fouten van mensen hierop van invloed zijn. De effectiviteit van intradermaal toegepaste vaccins is minimaal gelijk aan de toediening met de naald, omdat dezelfde eisen gesteld worden bij de registratie van een diergeneesmiddel. Uit literatuur blijkt dat met name de cel gebonden immuniteit sterker kan worden gestimuleerd bij ID vaccinatie.
De veiligheid voor mens en dier is beter omdat er maar 10% van de intramusculaire dosering gebruikt wordt, en er zonder naald geen weefselbeschadiging optreed. Daarnaast wordt bij ID toediening het vaccin direct met de immuun competente cellen in contact gebracht, terwijl bij toediening met de naald in een spier de immuun competente cellen naar het vaccin toe moeten migreren om de immuunreactie op gang te brengen. Gezien al deze voordelen kan je stellen dat ID vaccinatie de nieuwe standaard is, en het aantal ID vaccins zal de komende jaren alleen maar toenemen.
Maximaal rendement
Inzichten veranderen, nieuwe ontwikkelingen doen zich voor en de eisen van de markt worden steeds hoger. Onze wereld is dynamisch en er komen almaar nieuwe technieken beschikbaar. Waar we eerder tevreden waren met het feit dat PCV2 vaccinatie uitval en slijters kon voorkomen, gaan we nu steeds kritischer kijken naar de minder opvallende gevolgen van subklinische infecties en suboptimale vaccinatie. Om maximaal rendement op de vaccinatie te behalen is het belangrijk om zowel de timing van de vaccinatie, als de toedieningsroute eens onder de loep te nemen. Immers, je hoeft niet ziek te zijn, om beter te worden.
Meer informatie over intradermaal vaccineren ga naar: www.naaldloosvaccineren.net
Over de auteur:
Alex Eggen is de directeur van AEVC, van waaruit hij als adviseur actief is op het gebied van varkensgezondheid, inclusief alle ins en outs rondom het gebruik van vaccins. Alex is in 1980 afgestudeerd als dierenarts bij de Universiteit Utrecht, en heeft een aantal jaar in de praktijk gewerkt, voordat hij in de farmaceutische industrie actief werd (Intervet International). Daar heeft hij verschillende leidinggevende posities bekleed, altijd op het snijvlak tussen onderzoek en de praktijk. Hij was betrokken bij de ontwikkeling en lancering van diverse belangrijke vaccins en diergeneesmiddelen.