Het gemiddelde celgetal van de Nederlandse boerderijmelk is in 2023 gedaald naar 203.000 cellen per milliliter melk. Dat is 6.000 minder dan in 2022. Het is voor het eerst sinds 2018 dat er weer een daling in het celgetal van boerderijmelk is opgetreden. Dat meldt zuivellaboratorium Qlip in Zutphen.
In 2018 was het celgetal nog 173.000 en het steeg sindsdien. Ook zijn in 2022 nieuwe internationale referentiematerialen in gebruik genomen die op papier zorgden voor een toename van 12 procent.
Kiemgetal, groeiremmende stoffen en boterzuur
De parameters kiemgetal, boterzuur en aanwezigheid van groeiremmende stoffen zijn nagenoeg gelijk gebleven aan die van de jaren ervoor. Het kiemgetal kwam over 2023 uit op gemiddeld 13.700 kve per milliliter melk. Dat is 600 meer dan in 2022, maar dat mag volgens Qlip stabiel genoemd worden. Het kiemgetal beweegt zich sinds 2015 namelijk steeds tussen de 13.000 en 13.900 kve.
De parameter ‘aanwezigheid van groeiremmende stoffen’, ofwel residuen van antibiotica, bedroeg in 2022 0,008% van de melkmonsters ofwel 1 op de 12.500. In 2023 was dat 0,01% ofwel 1 op de 10.000 melkmonsters.
Bij de parameter boterzuur steeg het percentage met één + met 0,3 procent licht naar 5,5 procent. Het percentage +/+ steeg met 0,13 procent naar 0,79. Deze waarden liggen in het bereik van de waarden die de laatste tien jaar zijn gerealiseerd.
Ureum blijft laag
Hoewel het ureumgehalte geen parameter is die de kwaliteit van melk weerspiegelt, sturen veehouders er wel op, vooral in het kader van de stikstofexcretie. De aandacht voor hogere benutting van eiwit en vermindering van de stikstofuitstoot zorgt ervoor dat het ureumgehalte sinds 2020 een dalende trend vertoont. Dit zette tot en met 2022 door. Toen kwam het gemiddelde melkureumgehalte uit op 20,0 gram per 100 gram melk. In 2023 is gemiddeld 20,2 melkureum vastgesteld. Dit is liefst een derde lager dan de 29,4 melkureum waar de metingen in 1999 mee startten.