Uiergezondheidsproblemen kunnen op melkgeitenbedrijven een grote ergernis zijn en een grote schadepost veroorzaken. Om te weten waardoor de problemen worden veroorzaakt is het inzetten van de juiste diagnostiek en een juiste interpretatie van groot belang.
Wanneer heb ik op mijn bedrijf uiergezondheidsproblemen?
Bij koeien zijn er duidelijke streefwaarden voor de uiergezondheid op een bedrijf. Zo vinden we in de regel bijvoorbeeld een tankcelgetal boven de 250.000 cellen/ml duidelijk te hoog en streven we naar minder dan 20% klinische mastitis. Bij melkgeiten wordt het celgetal echter niet alleen bepaald door infectie, hetgeen een juiste interpretatie ervan bemoeilijkt. De klinische vorm van uierontsteking (waar ook de blauwuiers onder vallen) is vaak duidelijk zichtbaar maar de onzichtbare vorm van uierontsteking (subklinische mastitis) treedt vaak onopgemerkt op. Bij een subklinische mastitis is er namelijk wel een infectie in het uier maar zijn er geen verschijnselen zichtbaar aan de melk of het uier. Het celgetal zal bij deze dieren wel verhoogd zijn maar omdat weinig geitenhouders mee doen aan de MPR is een individueel celgetal meestal niet bekend. Hierdoor wordt een groot deel van de subklinische uierontstekingen niet vroeg gesignaleerd. Om toch een beeld te krijgen van de mate van uiergezondheidsproblemen op uw bedrijf kunt de volgende normen gebruiken. Dit zijn associaties die gevonden zijn tussen het voorkomen van uiergezondheidsproblemen en een verhoogd kiemgetal. Zo bleek dat op bedrijven met meer dan 2% klinische mastitis op jaarbasis of waar meer dan 5% van de geiten een onkant uier had, dit een risicofactor is voor een verhoogd kiemgetal.(1) Daarbij moet worden aangemerkt dat bedrijven die meer subklinische mastitis hebben (voor de veehouder soms alleen zichtbaar in de vorm van onkante uiers) een groter risico hebben op meer klinische mastitis. Wat betreft het celgetal bij melkgeiten kan grofweg worden gezegd dat een individueel celgetal van meer dan 500.000 cellen/ml in ieder geval te hoog is.
Welke diagnostiek kan ik het beste inzetten?
Om de veroorzakers van uiergezondheidsproblemen te achterhalen kan eventueel tankmelkonderzoek (kiemgetal uitgesplitst per bacterie) worden ingezet. Deze uitslagen moeten echter wel juist worden geïnterpreteerd. Wanneer het totale kiemgetal verhoogd is en het aandeel hiervan voor een groot deel wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld CNS of Stafylococcus aureus is het meer aannemelijk dat deze ook de problemen veroorzaken. Een licht verhoogd kiemgetal van deze kiemen op bedrijven zonder problemen hoeft echter niet te betekenen dat deze kiemen ook een probleem zijn. Individueel bacteriologisch onderzoek is daarom de beste methode om de veroorzakende kiemen te achterhalen. Hiertoe moeten echter wel de juiste dieren worden bemonsterd en doordat er vaak geen individueel celgetal bekend is, is dit een lastige zaak. Om toch een goed beeld te krijgen kunnen het beste de dieren worden bemonsterd die een positieve CMT test hebben of die net een onkant uier beginnen te krijgen. Het is aan te raden om melkmonsters in overleg met uw dierenarts te nemen. Bemonster minstens 10-20 dieren op een geitenbedrijf van 1000 geiten en doe dit op een steriele wijze zodat er geen vervuilde monsters ontstaan.
In 80% van de gevallen werd in een groot onderzoek bij bacteriologisch onderzoek van geïnfecteerde uierhelften bij geiten een CNS aangetoond.(2) Ander onderzoek laat een prevalentie zien van 71-78%, zie onderstaande figuur. Bij klinische mastitis bij kleine herkauwers wordt in 63% van de gevallen Stafylococcus aureus aangetoond, die ook de veroorzaker is van 4-8% van de subklinische gevallen.(3)
Wanneer de uitslagen bekend zijn kunt u in samenspraak met uw dierenarts de juiste preventieve maatregelen inzetten waardoor de problemen gericht kunnen worden aangepakt.
Bronnen:
(1) Checklist kiemgetal vakblad Geitenhouderij
(2); MORONI P. et al., Risk factors for intramammary infections and relationship with somatic celcount in Italian dairy goats. Prev. Vet Med 2005 Jul 12:69(3-4):163-73.
(3); BERGONIER D. et al., Mastitis of dairy small ruminants. Vet. Res. 34 (2003) 689-716.